Paragraaf 6 Oefentoets

Download de pdf van onderstaande oefentoets. Maak een print, vul het juiste antwoord in en controleer daarna het resultaat.

Kies goed (g = ) of fout (f = )

1. Aristoteles onderscheidde vier belangrijke deugden: verstandig, moedig, matig en rechtvaardig.
of

2. Bij deugdenethiek gaat het erom dat de gevolgen van een handeling goed zijn en ook de bedoeling van degene die handelt.
of

3. Bij beginselethiek en deugdenethiek heeft ethiek dan vooral een ‘ad hoc’ karakter.
of

4. Karaktereigenschappen blijven over een lange periode hetzelfde.
of

5. Een deugd is een kwaliteit waarover een persoon beschikt: dan kan een positieve of en negatieve kwaliteit zijn.
of

6. Deugden bieden regels om probleem op te oplossen.
of

7. Moed is het bewust overwinnen van angst met het oog op een willekeurig doel.
of

8. Om een moreel standpunt in daden om te zetten heb je een sterke wil nodig.
of

9. Moed is het juiste midden tussen overmoed en te weinig moed (lafheid).
of

10. Ook leraren kunnen rolmodellen zijn.
of

11. Heiligen zijn personen die het christelijk geloof op een bijzondere manier hebben vormgegeven en een voorbeeld zijn voor alle gelovigen.
of

12. Functionele identificatie: een gevoelsmatige binding met een persoon die je bewondert.
of

13. Een verhaal is een samenhangend geheel van handelingen, gebeurtenissen en ervaringen, met een begin en een einde.
of

14. Een zonde is een handeling of situatie die de mens heil brengt.
of

15. Voorbeeldfiguur uit he christendom: Thomas Müntzer
of

Antwoorden
1g, 2f, 3f, 4g, 5f, 6f, 7f, 8g, 9g, 10g, 11g, 12f, 13g, 14f, 15g.

Uitslag:
1 t/ 9 vragen goed: slecht.
10 en 11 vragen goed: onvoldoende.
12 vragen goed: voldoende.
13 goed: ruim voldoende.
14 goed: goed.
15 goed: uitstekend.